1.2 Globalisering, one world?
globalisering/mondialisering - proces waarbij de verwevenheid tussen gebieden en samenlevingen op aarde toeneemt.
multinationale ondernemingen (MNO's) - grote bedrijven met vestigingen in meerdere landen.
fast world - het deel van de wereld dat sterk betrokken is bij mondiale processen die samenhangen met globalisering.
slow world - het deel van de wereld dat niet of zeer beperkt deelneemt aan modniale processen die samenhangen met globalisering.
fragmentarische modernisering - proces waarbij de modernisering maar in bepaalde gebieden of sectoren van de economie doordringt.
tijd-ruimte compressie - proces waarbij de relatieve afstand tussen plaatsen door de moderne transport- en informatietechnologiedaalt.
internationalisering - zie globalisering/mondialisering.
Wereldhandelorganisatie (WTO) - World Trade Organisation, overlegorgaan waarin ruim 140 landen wereldhandelsverdragen vastleggen, met als doel liberalisering van de vrijhandel.
vrijhandel - handel waarbij zo weinig mogelijk handelsbelemmeringen zoals invoerrechten bestaan.
transporttechnologie - technische voorzieningen die samenhangen met vervoer van goederen en mensen.
informatie-/communicatietechnologie - alle technieken die het mogelijk maken informatie van het ene punt naar het andere punt te verspreiden.
productieketen - de route die een product aflegt van grondstof tot bij de consument.
1.4 Globalisering van de wereldeconomie: de gevolgen
verbrokkeling - proces waarbij er als gevolg van globalisering grote verschillen in welvaart en toegang tot moderne middelen ontstaan tussen gebieden en groepen mensen.
internationale arbeidsdeling - een globale indeling van welke taken elk deel van de wereld voor zijn rekening neemt in het economische verkeer.
ruilvoet - de verhouding tussen de gemiddelde prijzen van import- en exportartikelen in een land.
triade - het geheel van verbanden tussen de drie belangrijkste economische machtsblokken (VS, Japan, EU) in de wereld.
global shift - een (mogelijke) verschuiving van het economische en politieke zwaarte punt in de wereld.
transitielanden - landen die een overgang doormaken van een geleide economie naar een vrijemarkteconomie. Dit gaat meestal om vroeger communistische landen.
markteconomie - een economisch stelsel waarbij het functioneren van de markt bepaald wordt door het principe van vraag en aanbod en waarbij de rol van de overheid bescheiden is.
Export Processing Zones (EPZ's) - gebieden, vaak bij havens of luchthavens gelegen, waar multinationals zich onder gunstige voorwaarden kunnen vestigen. Vaak betalen ze weinig belasting, is de grond goedkoop en profiteren zij maximaal van het aanbod van goedkope arbeid. De productie is meestal bestemd voor de export.
de-industrialisatie - proces waarbij de industriële activiteiten in een gebied voor een belangrijk deel verdwijnen.
1.6 Globalisering: cultureel bekeken
diffusie - de verspreiding vanuit een kerngebied van een ruimtelijk verschijnsel.
lingua franca - de voertaal in een gebied waar meerdere talen worden gesproken.
amerikanisering - de verbreiding van de Amerikaanse (westerse) cultuur over niet-westerse gebieden.
regionale identiteit - reeks van kenmerken van een gebied (streektaal, cultuur, landschap) waardoor de bewoners zich ermee verbonden voelen.
1.7 Culturele en sociale globalisering: de oorzaken
pushfactoren - redenen om uit een gebied te vertrekken.
pullfactoren - redenen om je in een gebied te vestigen.
1.8 Culturele en sociale globalisering: de gevolgen
wereldstad - een grote stad die voor een deel van de wereld belangrijk is als economisch, politiek of cultureel centrum.
cluster - landen, gebieden of steden die op een aantal terreinen samenwerken.
netwerksamenleving - een samenleving die op economisch, politiek en sociaal-cultureel terrein verbonden is met andere samenlevingen.
polarisatie - het proces waarbij de tegenstellingen tussen bevolkingsgroepen worden versterkt.
1.10 De economische positie van Groot-Brittannië en India in het wereldsysteem
koloniale moederland - land dat één of meer kolonies bezit.
kolonie - afhankelijk gebied onder bestuur van het (koloniale) moederland.
industrialisatie - proces waarbij in een gebied of land een steeds groter deel van de economische activiteiten industrieel van aard is.
dekolonisatie - proces waarbij de kolonies zelfstandig worden.
uitschuiving - proces van verplaatsing van bedrijven en functies vanuit een centrum naar buiten. Dit proces kan zich op meerdere schaalniveaus voordoen.
zakelijke dienstverlening - dienstverlening door particuliere bedrijven, dus niet door overheidsdiensten.
regionale ongelijkheid - grote en ongewenste verschillen in ontwikkeling tussen gebieden.
1.11 Bevolking in beweging: overeenkomsten en verschillen
megastad - een stad met meer dan tien miljoen inwoners.
1.15 Patronen van de landbouw in de EU
productiesubsidies - toeslagen voor de boer op de marktprijs van bijvoorbeeld rundvlees, melkproducten en wijn.
inkomenssubsidie - een vast bedrag per hectare, door de EU verschaft aan boeren, met als doel inkomenstekorten door prijsdaling te voorkomen.
1.16 Veranderingsprocessen in de EU-landbouw
concurrentie - wedijver tussen boeren (wereldwijd) die leidt tot prijsverlaging.
productiekosten - kosten die de boer maakt voor grond, lonen en kapitaal.
protectiemaatregelen - heffingen die importgoederen duurder maken en subsidies die de export goedkoper maken. Met deze maatregelen worden boeren tegen de scherpe concurrentie op de wereldmarkt beschermd.
landschappelijke kwaliteit - tweede functie van het platteland, naast de agrarische functie. Bij toenemende welvaart neemt de vraag van bevolking naar recreatiemogelijkheden toe.
duurzame landbouw - landbouw waarbij het milieu niet verpest wordt, zodat ook latere generaties nog landbouw kunnen bedrijven.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten